Hoewel mormor pas sinds mei in het tehuis woont, lijkt het alsof ze er al jaren doorbrengt. Als ik de tuin van het tehuis betreed zweven er blaadjes in allerlei kleuren van de bomen. Natuurlijke confetti.
Mormor zit naast haar vriendin Greet -die ook in het tehuis woont- aan de tuintafel. Mormor lacht breed als ze me ziet, probeert op te staan zoals ze gewend is. Ik geef haar een zoen.
‘Ik heb iets voor je,’ zeg ik, terwijl ik een pak Arnhemse meisjes uit mijn rugzak haal.
‘Waat is daat voor moois?’ vraagt mormor.
‘Snoep! Doe mij ook zo’n kleinzoon!’ roept Greet.
Tevreden zet mormor de koekjes op schoot.
‘Wist je dat Roald Dahl ook van Arnhemse meisjes hield? Ze staan in zijn kookboek,’ zeg ik.
Mormor wordt afgeleid door alle gele blaadjes die op tafel dwarrelen.
Een verzorgster van het tehuis komt bij ons staan.
‘Willen jullie iets drinken?’
De dames kijken elkaar bezorgd aan.
‘Jaa, iets drinken,’ zegt mormor peinzend.
‘Koppie thee?’ oppert Greet.
‘Daat is een goed idee,’ beaamt mormor.
‘Drie thee doen?’ zegt ze verzorgster. Met grote passen loopt ze weg.
Mormor staart met een denkrimpel naar de koekjes op haar schoot.
‘Maag ik me zo noemen?’ vraagt ze.
‘Hoe?’ zeg ik.
‘Een Aarnhems meisje,’ antwoordt mormor.
Greet kijkt me aan. Ik mag beslissen.
‘Ik vind van wel. Je woont hier nu zestig jaar, ‘ zeg ik.
‘Gelukkig. Waat ben ik eigenlijk aal veel meisjes geweest.’