Vrijwilligerswerk: niet betaald, wel in het belang van de cliënt?

{

“Misschien is dit een goede afsluiting van deze bijeenkomst: bent u er zich als vrijwilliger wel van bewust of u handelt in het belang van de cliënt. Check dat af en toe eens bij de mensen zelf”. Zo eindigde Suzanna Jansen (auteur van o.a. het Pauperparadijs) haar masterclass die Volare, onderdeel van Stichting Rijnstad, 15 april jl. organiseerde.
En al was het gezichtspunt van beide inleiders verschillend: Jansen sloot met haar opmerking onbewust aan bij de Studium Generale “De ONuitwisselbaarheid van beroepskrachten en vrijwilligers”, door Prof. Dr. Lucas Meijs op 26 maart jl., georganiseerd door Rijnlab.
Hieronder de belangrijkste wetenschappelijke overwegingen en persoonlijke ervaringen uit beide presentaties zoals die mij zijn opgevallen.

De wetenschap
Lucas Meijs is verbonden als Hoogleraar Strategische Filantropie en Vrijwilligerswerk aan het ECSP en de Rotterdam School of Management van de Erasmus Universiteit. Binnen de huidige discussie over maatschappelijke ontwikkeling bepleit hij het gebruik van een aantal begrippen in hun zuivere betekenis. Vrijwilligerswerk is een beloningsstructuur, geen functieomschrijving, vormde de kern van zijn betoog. Met de uitspraak “We hebben allemaal last van beroepskrachten” gooide Meijs de knuppel in het hoenderhok.

De context van zijn verhaal is het spanningsveld tussen de verschralende indirecte solidariteit (financiën via belasting en herverdeling door een democratisch verkozen elite via belangenorganisaties) en de nadruk op meer directe solidariteit (zelf bepalen hoeveel tijd/geld je aan een ander besteedt en wanneer). Het is binnen die verschuiving logisch dat de burger vooral vanuit eigen beleving en betrokkenheid actie onderneemt. Maar dat gaat wel ten koste van de diversiteit en solidariteit met onbekende anderen c.q. kleine minderheden.

Meijs wijst dan ook op een aantal gevaren die aan deze beweging, richting meer burgerinitiatief, kleven:
– Onvoldoende: minder efficiënt dan de overheid (denk aan fondsenwerving);
– Particularisme: gericht op een bepaalde groep: gunst i.p.v. recht;
– Paternalisme: gebaseerd op ‘beter weten’ (zonder duidelijke kwaliteitscriteria);
– Amateurisme: gebaseerd op burgers met goede bedoelingen zonder specifieke kennis en opleiding.
Deze nadelen kunnen welzijnsorganisaties ondervangen door burgers, die iets voor anderen willen doen, bij hun dossier te betrekken. Opmerkingen als “Wij hebben hulpverleners en vrijwilligers” passen daar niet bij; je oogst met zo’n uitspraak wat je zaait, namelijk dat vrijwilligers niet dat aanpakken wat je als organisatie wilt dat ze doen binnen het hulpverleningsproces.

Beroepskrachten én vrijwilligers
Een belangrijke conclusie uit het verhaal van Meijs is in mijn ogen de volgende. Wie burgers uitnodigt hun kwaliteiten vrijwillig (en dus onbetaald maar wel georganiseerd) als hulpverlener in te zetten, moet ze gunnen dat ze er plezier uit halen. Misschien is de professionaliteit (gemiddeld) lager en hun macht binnen het stelsel klein, vrijwilligers brengen meer ervaringsdeskundigheid, altruïsme en commitment in waardoor ze meestal dichter bij de cliënt staan en meer persoonlijke details leren kennen.
Ik leid uit het verhaal van Meijs af dat beroepskrachten en vrijwilligers aanvullend naast elkaar kunnen functioneren als maar rekening wordt gehouden met hun specifieke kwaliteiten en mogelijkheden. Aan organisaties de taak om de samenwerking, informatiestromen en middelen op het belang van de samenleving af te stemmen.

De praktijk van twee eeuwen
Suzanna Jansen schreef een boek over haar familie die ruim 100 jaar nodig had om onder het juk van de armoede vandaan te komen. Ze las voor uit ‘Het Pauperparadijs’ en vertelde over haar speurtocht die tot het verhaal leidde.
Er sprak inlevingsvermogen uit Jansens woorden. En soms onmacht over de onmogelijke keuzes waar haar voorvaderen en (over)grootmoeders voor hadden gestaan. Het bleek vaak zo anders te zijn geweest dan hoe ze zich ooit haar familiegeschiedenis had voorgesteld.
Suzanna sprak ook over de goedbedoelde beschavingspogingen van de elite, uitmondend in een bevlogen plan dat uiteindelijk in een fuik voor de armen veranderde. Het stigma dat onder de grote massa heerste werkte extra corrumperend.

In het historische verhaal van Suzanna Jansen komen zaken aan de orde die nog steeds gelden en een rol spelen binnen de hedendaagse discussie over de participatiemaatschappij.
Waar eenmaal langdurig schaarste heerst, daar ontstaan problemen van andere aard. Alcoholisme, gokverslaving, eenzijdige sociale contacten, laag ontwikkelingsniveau, schaamte etc. zorgen voor verstoring van de participatie in de samenleving. Maar het leven gaat ondertussen gewoon door. Er ontstaan in dit geïsoleerde stukje schrale samenleving nieuwe liefdes. De kinderen die worden geboren kennen geen andere realiteit en andere rolmodellen zijn vaak niet in de buurt. Beschouwt de samenleving die situatie als onveranderlijk dan zorgt dat voor een extra stigma. En daarmee voor een self-fulfilling prophecy.
Het zijn individuen die dan een verschil kunnen maken. Zowel vrijwilligers als beroepskrachten. Als ze het belang van de cliënten maar dienen én als er voldoende tijd voor verandering gegeven wordt. Soms is er meer dan een mensenleven nodig om het uiteindelijke doel te bereiken.

Reacties

Wees de eerste die reageert op "Vrijwilligerswerk: niet betaald, wel in het belang van de cliënt?"

Een reactie plaatsen

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd.


*